Behalve true crime ben ik verzot op spookverhalen. Vampiers, heksen, dwaallichten, witte wieven, weerwolven, geesten, het kan mij niet griezelig of eng genoeg zijn. Vooral als de spanning onder mijn huid kruipt. Met deze kunstmatige angst bestrijd ik mijn oerangsten.
Toen ik een jaar of acht was verslond ik de Griezelbusboeken van Paul van Loon en was lid van het griezelgenootschap. Ik herinner me de boekenserie Griezellige feestdagen, Griezellige verhalen en Griezellige dieren. Bangmakerij met een knipoog. Ik griezelde heerlijk, voelde me veilig onder de deken én met de lamp op de overloop die de hele nacht bleef branden. Dat zou de vampiers wegjagen.
Een paar jaar ouder raakte ik verknocht aan het Spookslot in de Efteling. Binnen was het aardedonker, de muziek vond ik mooi en onheilspellend tegelijkertijd. Er school een naderend gevaar in. Terug in het daglicht voelde het of ik iets had overwonnen. Wat in al die jaren het meest bijbleef was een onbestemde angst voor monniken en abdijen.
Zodra het kon, wilde ik naar de Efteling voor Danse Macabre. Zenuwachtig stond ik in de wachtrij. Wat gaat er straks gebeuren? Ik liet me meeslepen door de sfeer van gevaar die in het Huyverwoud werd opgeroepen. Zou het eng zijn? Durf ik dit wel? Het is als plankenkoorts. Vooraf bedenk ik angstaanjagende scenario’s die achteraf niet waar blijken. Zo ook nu. Eenmaal buiten was ik opgelucht en trots. Voor even had ik met deze angst alle andere angsten overwonnen.
Van Jitta wilde ik ook een griezelliefhebber maken. Het lukte me alleen niet om dat op een natuurlijke manier in het verhaal te verweven. Na vele pogingen begreep ik waarom: Jitta en ik zijn niet hetzelfde. Gedurende het schrijven werd ze meer Jitta en minder Saskia en vond ze haar eigen manier.
Comments